4. Een graf in de golven

De brave Francesco Saldano was een zeer vroom man, tenminste naar zijn eigen overtuiging; hij verstond de kunst zo godvruchtig te praten dat men zou denken dat hij zijn moedertaal had geleerd in het klooster San José in Guadalajara. Overigens stond hij in heel Vera Cruz bekend als een gierige duivel die geen gelegenheid voorbij liet gaan om zijn eigen geldbuidel te spekken.

Het was tegen de avond. Saldano was in een slecht humeur en stond voor het raam naar de haven te kijken. Er was geen enkele gast in zijn gelagkamer en het zag er niet naar uit dat er nog iemand zou komen.

‘Voor mij is het vandaag een slappe dag maar voor de zeelui het tegendeel,’ bromde hij. ’ ’t Is eb, de wind blaast uit het zuidwesten en alles wat zeilen heeft neemt de gelegenheid waar om uit te varen. Niemand heeft er tijd om naar Francesco Saldano te gaan die op gasten zit te loeren als een hongerige spin op vliegen.

Zelfs de Union die hier pas voor anker ligt, schijnt al weer zee te willen kiezen hoewel ik nog geen vervanger gevonden heb voor die weggelopen matroos. Ze hebben sneller geladen dan de kapitein had gedacht.’

Daar klonk paardengetrappel voor de deur en even later kwam er een vreemdeling de gelagkamer binnen. ‘Ben ik hier bij Francesco Saldano?’ vroeg deze.

‘Dat ben ik zelf, senor. Maar weet u niet dat het hier gewoonte is te groeten als men binnenkomt?’

‘De duivel hale uw gewoonte! Ik groet als ik tijd en zin heb en op het ogenblik ontbreekt het me aan allebei.’

‘Ik moet u verzoeken niet zulke lasterlijke taal uit te slaan. Mijn huis is geen lasterhol; u kunt beter bidden!’

‘Bid zelf maar zoveel u wilt, maar laat mij daarmee met rust! Overigens, als u zo graag gegroet wilt worden, dan zal ik dat doen en wel van uw neef die me naar u toegestuurd heeft.’

‘Van Miguel?’ vroeg de waard met gedempte stem. ‘Doet u zaken met hem?’

‘Ja, en ik zoek een gelegenheid om hier zo gauw mogelijk weg te komen.’

‘Aha - hm! Wordt de grond te heet onder uw voeten? Ik geloof dat u dan de juiste persoon voor u hebt. Wat drinkt u, senor?’

‘Dat kan me niet schelen. Breng maar wat, en ook een glas voor u zelf!’

Saldano haastte zich naar het buffet, nam een volle fles en twee glazen en ging tegenover zijn gast zitten.

‘Het komt goed uit dat er verder niemand is,’ begon hij terwijl hij de glazen volschonk. ‘Wat voor zaken hebt u met Miguel gedaan?’

‘Daar zullen we het niet over hebben, m’n beste. Kent u de alcalde van Morelia?’

Saldano zette grote ogen op. ‘Aha - is het zo gesteld? Hm, dan kunt u op mij rekenen! Dus u wilt hier weg. Waar naartoe, senor?’

‘Naar New Orleans.’

‘Dat kan vandaag niet meer en morgen ook niet. Ik zou wel een prachtige gelegenheid voor u weten naar Galveston - van daaruit kunt u gemakkelijk op een ander schip komen.’

‘Akkoord! Maar ik moet onmiddellijk en - begrijp me goed, Saldano - zonder de gebruikelijke poespas aan boord komen!’

‘Dat zal niet meevallen, senor, en zonder ’t een en ander van dit goedje’ - hij maakte een beweging van geld tellen - ‘is ’t zelfs uitgesloten.’

‘Dat begrijp ik. Maar toevallig heb ik drie buitengewoon aardige nuggets in mijn zak; die draag ik vanwege hun zeldzaamheid altijd bij me. Kijk maar eens! Is dat genoeg?’

‘Nu, dan...’

‘Maar als u zonder papieren weg wilt, kunt u natuurlijk geen passagier zijn maar - hm, bent u soms enigszins op de hoogte met scheepswerk?’

‘Ik heb vroeger veel gevaren.’

‘Zoudt u een paar dagen voor matroos kunnen spelen?’

‘Als dat alles is - heel goed zelfs!’

‘Dan bent u gered, senor! Kijk, daar ligt de Union, een schip uit de Verenigde Staten, met kapitein Williams, een beste man -

een van zijn matrozen is er vandoor gegaan. Over een uur vaart hij uit. Wilt u met hem mee?’

‘Ja natuurlijk. Waar gaat hij naar toe?’

‘Naar Galveston; dat zei ik toch al!’

‘Goed! Maar mijn kleding - en de papieren?’

‘Hm, ja; dat is een probleem. Ik heb wel een oud stel matrozenkleren liggen die ik u uit barmhartigheid aanbied als u mij uw kleren geeft en er nog iets bij legt.’

‘Alstublieft!’ Wilson schoof hem een geldstuk toe dat Saldano in zijn zak stak terwijl hij zei: ‘Het is niet veel, senor, maar de hemel zal me vergelden wat ik voor u doe. Komt u maar mee!’

Hij bracht hem naar een hokje waar aan de wanden allerlei kledingstukken hingen.

‘Hier is een hemd, een broek, een jak, sokken, laarzen en een zuidwester. Verkleed u hier maar even.’

De waard ging terug naar de gelagkamer en greep met een tevreden lachje de fles die hij achter elkaar leegdronk. Daarna kwam Wilson weer; de kleren zaten hem slecht en ook zijn gezicht en houding deden niet aan een matroos denken.

‘Prachtig, voortreffelijk, het zit u als gegoten, senor!’ huichelde Saldano. ‘De beste zeeman zal denken dat u uw hele leven lang op zee gezworven hebt!’

‘En de papieren?’

‘Hm, dat is een hele moeilijke kwestie! Die heb ik niet, anders zou ik ze u graag uit milddadigheid geven; ik ben nu eenmaal een Samaritaan die zonder wel te doen niet leven kan. Maar daar bedenk ik opeens dat onlangs een matroos zijn papieren hier heeft laten liggen en die durf ik u wel te lenen als u me belooft ze terug te bezorgen.’

‘Wanneer moet u ze terughebben?’

‘Over veertien dagen - misschien ook pas over veertien jaar als het niet anders mogelijk is. Natuurlijk zal de man wel een vergoeding voor het lenen vragen.’

‘Hoeveel ongeveer?’

‘Aangezien u naar het noorden wilt, zullen we maar rekenen met het geld dat daar gebruikt wordt. Drie pond is billijk - dat zult u moeten toegeven!’

‘Saldano, u bent een schurk ondanks uw vroomheid!’

‘Goed, dan zal ik ook handelen als een schurk en ze voor vijf pond verkopen. En dan moet u gauw zijn, senor, anders wordt de prijs nog hoger!’

‘Ik geef u drie pond!’

‘Vijf en geen penny minder!’

‘De duivel hale u! Hier is het geld!’

‘Dank u wel, senor! Maar zoals u ziet, is de fles leeg. Ik zal er nog een moeten halen om met u op een voorspoedige reis te drinken. Twee flessen - dat maakt samen drie dollar.’

‘Hier hebt u ze. En drink maar met wie u wilt - alleen niet met mij!’

‘Dat is mij ook best. Ondank is ’s werelds loon, en de gelovige moet nu eenmaal vergevingsgezind zijn.’

Hij gaf de papieren en Wilson keek ze door.

‘Dat is wel in orde. Maar de kapitein?’

‘Die zal u alleen aannemen als u een briefje van mij laat zien.’

‘Schrijf dat dan!’

‘Dat is niet zo gemakkelijk, senor! Het heeft me tijd, moeite en geld gekost om die kunst te leren. Wilt u daarvoor dus nog een dollar betalen?’

‘Ook dat nog! Hier hebt u hem; maar waag het niet nog meer geld te verlangen, want dan zal ik u eens laten zien dat mijn vuisten harder zijn dan uw barmhartige schedel!’

‘Wanneer iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de linker toe, staat er in de bijbel. Mijn geweten gebiedt mij u de belediging te vergeven. Ik zal het briefje meteen voor u schrijven.’

Het duurde tamelijk lang voordat hij een paar regels had geschreven.

‘Zo, hier hebt u uw briefje, senor. En maak nu dat u aan boord komt, anders is de Union al verdwenen.’

Wilson ging. Zijn paard liet hij achter want hij wilde geen kostbare tijd verliezen aan een handeltje met de waard aan wie hij toch zo goed als niets verdienen zou. Hij sprong in een bootje en liet zich naar de Union roeien. Daar aangekomen, zwaaide hij zich als een volleerde zeeman met behulp van een neerhangend touw aan boord en liep in een eerbiedige houding naar Williams toe die hem als de kapitein werd aangewezen.

‘Neem me niet kwalijk, kapitein, ik heb een brief voor u.’

Williams las het briefje en wierp een onderzoekende blik op de man. Hij zag het litteken op diens voorhoofd en opeens kreeg hij een vermoeden. ‘Uw papieren!’

Wilson gaf ze hem en de kapitein keek ze door.

‘Frank Holborn uit Wilmington - de papieren zijn in orde maar ze kloppen niet zo best met de persoon. Maar dat gaat mij niets aan als u uw werk goed doet. Ik moet u wel zeggen dat ik streng de hand houd aan gehoorzaamheid en verdraagzaamheid aan boord. Daar bent u zeker niet zo’n groot vriend van?’

‘Waarom niet, kapitein?’

‘Dat litteken is ongetwijfeld het gevolg van een vechtpartij!’

‘Inderdaad, sir! Dat heb ik van een Indiaan opgelopen toen ik de zee eens een poosje met de prairie heb verwisseld.’

‘Zo, zo, dat is wat anders. Ik zal u aan boord houden. Zeg dat maar tegen de bootsman en bespreek het loon met hem. Ik ga nog even aan land - over een kwartier ben ik terug en dan lichten we het anker.’

Hij keerde zich om en ging naar de kajuit.

‘Dat is Wilson! Zijn voorkomen, het litteken, de zogenaamde Indiaan die hem gewond heeft, alles klopt! Hij heeft moeten vluchten, wil zich nu als matroos in veiligheid brengen en is bij Saldano geweest die hem de papieren heeft gegeven. Wat zal ik doen? Hem hier aan de autoriteiten uitleveren? Nee! ’t Zou veel mooier zijn als hij naar Stanton kon worden gebracht!

Maar ik kan niet wachten tot Dayer hierheen komt - ik heb lading ingenomen en moet weg. Naar Galveston kan ik hem ook niet meenemen omdat hij uitgeleverd moet worden aan de justitie van de Verenigde Staten. Ja, nu weet ik wat ik doe, ik zet hem af op een van die eenzame Mississippi-eilanden en laat Dayer weten dat hij hem daar kan vinden. Ik moet er wel een omweg voor maken maar als ik het meest westelijke eiland neem, valt dat wel mee. Bovendien ligt dat eiland zozeer uit de koers dat hij zeker niet door een ander schip wordt opgepikt en Dayer zal hem gemakkelijk kunnen vinden.’

Hij ging aan de tafel zitten, schreef aan Dayer en roeide daarna naar de wal om de brief eigenhandig bij de douane af te geven.

Onmiddellijk na zijn terugkeer aan boord liet hij het anker lichten en het zeil hijsen. De Union koos zee.

Het weer was uitstekend; de wind bleef gunstig en ze voeren zo snel dat ze al spoedig op de hoogte van Galveston waren. Toen ging Williams naar de bootsman. ‘Hoe bevalt u de nieuwe matroos?’

vroeg hij.

De bootsman kauwde bedachtzaam op zijn pruim alvorens te antwoorden.

‘Die, sir? Misschien is hij vroeger wel eens op zee geweest maar van het werk aan boord weet hij niet veel.’

‘Dat is hem aan te zien. En verder?’

‘Ja, verder! Dat gaat mij eigenlijk niets aan maar ik ben niet bepaald dol op hem. Zijn gezicht staat me niet aan.’

‘Hou dan iets meer naar de lijzijde aan. Ik ga hem afzetten.’

‘Afzetten, sir? Waar?’

‘Op de westelijke oever van de Mississippi.’

‘Hm, sir, ik mag u niet vragen waarom u zoiets doet maar volgens mij mag dat alleen in geval van oproer.’

‘Dat is juist. Toch heb ik een reden die me het recht ertoe geeft.

U kent mister Dayer en mister Summerland die met ons meevoeren om een roofmoordenaar te achtervolgen?’

‘Ay, ay, sir! En of ik die ken!’

‘Nu, die boef is hun ontsnapt en noemt zich hier aan boord Frank Holborn uit Wilmington!’

‘Goeie hemel, sir, is dat waar?’

‘Ik ben er volkomen zeker van en heb mister Dayer geschreven dat hij hem daar kan afhalen.’

‘Ja, dat verandert de zaak. De kerel moet zijn straf hebben en ik zal dus een paar streep van de wind afgaan.’

De Union wendde de steven enigszins naar het oosten. Tegen de avond werd er een donkere plek aan de horizon zichtbaar. Dat was het eiland dat Williams gekozen had. Hij liet Wilson bij zich komen.

‘Frank Holborn, maak u klaar om van boord te gaan.’

‘Wat moet ik aan land, kapitein?’

‘Mij vergezellen.’

De kapitein wilde de zaak zonder veel drukte regelen; hij gaf bevel een vaatje water en wat levensmiddelen in het bootje te brengen waarmee hij samen met Wilson naar de oever zou varen.

De Union draaide bij, het bootje werd neergelaten en de kapitein stootte af.

Onder het roeien zei hij tegen Wilson: ‘We moeten een klein voorraadkamp hier aanleggen. Ik blijf in de boot en u brengt de spullen aan land.’

Zodra ze aan de oever waren, droeg Holborn het vaatje op het droge en haalde het zakje scheepsbeschuit. Hij had geen idee van de ware bedoeling van de kapitein en zag verbaasd hoe deze de roeispanen greep en zich van de wal af zette.

‘Moeten we het zaakje niet beter wegbergen, kapitein?’

‘Nee, want het is alleen voor u bestemd, mister Wilson. Ik heb aan boord geen rover en moordenaar nodig - daarom blijft u hier. Good bye!'

Wilson deinsde terug toen hij dit hoorde; hij kon geen geluid uitbrengen en toen de eerste hulpkreet over zijn bevende lippen kwam, was de boot al buiten gehoorsafstand. Hij balde zijn vuisten en hief ze dreigend op tegen het schip. Zijn vloeken en verwensingen stierven weg in de eenzaamheid waar hij als enig menselijk wezen moest achterblijven.

De postwagen uit Mexico was in Vera Cruz aangekomen en behalve een paar inwoners van de stad waren Dayer, Summerland en Sarah uitgestapt.

‘Goddank,’ zuchtte Summerland, ‘dat we die rit weer achter de rug hebben. Geen mens krijgt mij ooit weer in zo’n rammelkast; dat is zo zeker als mijn pet! Maar wat nu gedaan, sir?’

‘Eerst naar de herberg. En daarna moeten we direct op zoek naar Wilson. In elk geval is hij hierheen gegaan om te proberen aan boord van een schip te komen. We moeten dus alle schepen afgaan die op het punt staan te vertrekken.’

‘Waarom zou ik dan eerst naar de herberg gaan? Ik begin liever meteen te zoeken. Als u me maar vertelt waar ik u vinden kan, sir.’

‘Hier bij deze herberg. Hij ziet er wel erg eenvoudig uit maar dat hindert niet. Ik breng Sarah naar haar kamer en ga dan naar de douane om onze papieren in orde te maken voor het geval we plotseling weer weg moeten.’

Summerland ging naar de haven. Dayer zorgde eerst voor Sarah en begaf zich toen naar het douanekantoor. Nauwelijks had hij daar zijn naam genoemd of de ambtenaar vroeg: ‘Kent u misschien een capitan Williams, senor?’

‘Ja zeker, ik ben met zijn schip hier heen gekomen.’

‘Dan heb ik hier een brief van hem die hij voor zijn vertrek voor u heeft afgegeven.’

Dayer opende de brief en las hem snel. Er verscheen een verraste uitdrukking op zijn gezicht. ‘Weet u ook of er een schip in de haven ligt dat spoedig naar New Orleans vertrekt?’ vroeg hij.

‘De Manhattan vaart nog vandaag uit, senor. ‘t Is een goed schip bijna nieuw, met een voortreffelijke capitan! Het gaat naar Memphis en Cairo maar doet natuurlijk eerst New Orleans aan.’

Het was een prachtige gelegenheid en Dayer haastte zich naar de kade om zich naar de Manhattan te laten roeien. De kapitein was bereid de drie passagiers aan boord te nemen en nadat Dayer hem het nodige verteld en de aanbeveling van de politieautoriteiten had laten zien, stemde hij er ook in toe de kleine omweg naar de oever van de Mississippi te maken.

Toen Dayer er na enige moeite in geslaagd was Summerland weer te vinden, haalden ze samen Sarah af en gingen aan boord van de Manhattan. Het duurde niet lang of de huizen van Vera Cruz verdwenen uit het gezicht.

Nu kwam Summerland met een geheimzinnig gezicht naar Dayer toe en vroeg hem: ‘Zijn we al in volle zee, sir?’

‘Natuurlijk,’ antwoordde Dayer die moest lachen om die eigenaardige vraag.

Well! Dan kan ik u eindelijk dit pakje geven.’

‘Van wie is dat?’

‘Van gravin de Rodriganda. Toen we afscheid van haar namen, riep ze mij even apart, gaf me dit en zei dat het voor uw machtige toverfee was; ik mocht het u pas geven als we in volle zee waren.’

Dayer opende het kleine sierlijke pakje. Er zat een doosje in waaruit hem, toen hij het openmaakte, een smalle gouden ring tegen blonk met er bovenop een grote, zeer kostbare diamant.

Hij herinnerde zich hem aan de hand van de gravin te hebben gezien en hij had de schittering van de steen vaak bewonderd.

Het was een prachtig geschenk.

‘En toen gaf de graaf me ook wat voor u.’

‘Wat is het?’

‘Die dikke brief hier.’ Hij gaf Dayer een envelop die deze opende.

Verbaasd bekeek hij de papieren die erin zaten. ‘Dat is toch niet mogelijk!’

‘Wat, sir?’

‘Als ik die papieren aanneem, ben ik millionair!’

Bounce! Dan kan ik alleen maar zeggen: neem ze aan! Wat is het eigenlijk?’

‘Het zijn de volkomen rechtsgeldige eigendomsbewijzen voor tien leguas vruchtbaar land in Texas. Tom, ik sta stijf van verbazing!’

‘Pas dan maar op dat u niet in een zoutpilaar verandert zoals de vrouw van Lot toen Sodom en Gomorra verwoest werden! De graaf is een verstandig mens, sir!’

Het duurde een paar dagen voordat Dayer zich vertrouwd gemaakt had met de gedachte nu grootgrondbezitter te zijn. In een eerste opwelling had hij gedacht het geschenk te moeten weigeren, maar hij begreep dat hij dat toch niet kon doen; bovendien wist hij dat hij het rustig kon aannemen omdat het de graaf zelf niets had gekost.

Het blauwe doorzichtige water werd gelig en troebel, een teken dat ze in de buurt van de Mississippimonding kwamen. De kapitein liet de koers wijzigen naar het noordwesten en stuurde een man naar het masthead om uit te kijken. Aan de horizon verscheen een donkere streep die steeds duidelijker werd.

‘Dat is het meest westelijke eiland, sir,’ zei de kapitein tegen Dayer. ‘Als de man daar inderdaad is, zullen we hem spoedig zien.’

‘Man aan land!’ meldde de matroos vanuit zijn uitkijkpost. ‘Hij zwaait met zijn jas!’

‘Houd koers naar het westen, bootsman!’ kommandeerde de kapitein. ‘Stop, machinist! Draai het schip bij!’

Er werd een boot uitgezet en de tweede scheepsofficier sprong erin met vier roeiers om de man te halen.

‘Wilt u zich eerst even op de achtergrond houden, sir? Ik ben er namelijk wel benieuwd naar wat die kerel voor geschiedenis zal vertellen om zijn situatie te verklaren! Hij zal zich er wel voor wachten over de Union te spreken want dan is het logisch dat ik hem vraag waarom hij in de steek is gelaten.’

Dayer en Summerland trokken zich terug in de kajuit. Zodra Wilson aan dek was, voer het schip weer in zijn oorspronkelijke koers verder. Hij werd naar de kapitein gebracht die hem scherp opnam.

‘Wie bent u?’

‘Mijn naam is Tom Hellword - ik kom uit Savannah in Georgia, sir.’

‘Naar uw kleding te oordelen bent u zeeman. Hoe bent u hier zo verzeild geraakt?’

‘Ik voer op de klipper Iowa van Havanna naar Galveston. Met de laatste storm kwam het schip aan de grond te zitten en ik was de enige die zich redden kon.’

‘En wie redde het watervat en het voedsel dat u bij zich had?’

Wilson kon zijn verwarring niet helemaal verbergen. ‘Dat spoelde later aan.’

‘Zo, zo! U hebt het een hele poos moeten uithouden - de laatste storm was veertien dagen geleden. Hoe heette de kapitein van de Iowa?'

 ‘Smith.’

‘Vergist u zich niet met de namen? Ik dacht dat uw schip de Union was en dat de kapitein Williams heette. Nietwaar?’

Wilson was hevig geschrokken en zweeg.

‘De Union wilde met een zekere Frank Holborn uit Wilmington niets te maken hebben. Kent u hem misschien?’

‘Nee sir, ik heb u de waarheid verteld, Neemt u mij mee naar New Orleans, ik wil er graag voor werken!’

‘Ik zal u zeker meenemen, maar hoe, dat zullen we nog wel eens zien. Vooruit!’

Wilson liep voor de kapitein uit naar het voordek. Hij wilde juist op de bootsman afgaan om werk aan hem te vragen toen hij een hand op zijn schouder voelde. Hij keerde zich om en deinsde verschrikt achteruit.

‘Summerland!’

‘Ja juist, Tom Summerland, mijn hooggeëerde mister Wilson, Molez, Holborn, Hellword, of hoe u verder heten mag! Waarom bent u toch zo gauw uit Mexico vertrokken? Nu hebben wij in uw plaats de grants gekregen, tien hele leguas, uit dankbaarheid voor de redding van de graaf!’

‘Tien...’

Het woord stokte in zijn keel want zijn oog viel op Dayer die met de kapitein naderbij kwam. Enkele stevige matrozen volgden hen.

‘Master Dayer, is dat de man?’ vroeg de kapitein.

‘Ja.’

‘Grijp hem vast, jongens!’

De matrozen kwamen naar voren. Wilson zag dat alles verloren was - zijn verstarring week. Hij greep een stok die op de grond lag, sprong op Dayer af en haalde uit voor een slag.

‘Ik zal je helpen, schurk!’ klonk het achter hem.

De stok viel uit Wilsons hand; hij greep naar zijn borst, draaide met achterover geworpen hoofd om zijn eigen as en viel neer.

Tom Summerland had zijn mes getrokken en hem in de zij gestoken.

‘Die heeft genoeg, sir! Ik zal hem leren op u los te slaan!’

Dayer boog zich over Wilson heen.

‘Je hebt goed getroffen, Tom, midden in het hart! Hij is dood.

Wilt u zich ervan overtuigen, sir?’

Ook de kapitein onderzocht de wond.

‘Dood. Laat hem maar liggen tot hij koud is, dan mogen de vissen hem hebben. Ik zal de overlijdensakte voor u uitschrijven, sir, zodat u in Stanton kunt bewijzen dat de kerel opgehouden heeft een gevaar te zijn voor eerlijke mensen.’

Een uur later werd het lijk zonder de gebruikelijke ceremoniën over boord gezet. Ze waren nog in het gele rivierwater en de krokodillen kwamen onmiddellijk op het geluid van de val af om hun doodgraverswerk te verrichten.

De reis verliep verder voorspoedig. Bij de monding van de Arkansas verlieten de drie passagiers de Manhattan en gingen landinwaarts met een kleine stoomboot. Het was al laat in de avond toen ze in Stanton aankwamen.

Sarah had de laatste tijd steeds groot berouw getoond zodat Dayer besloten had een goed woordje voor haar te doen bij mother Smolly. Ze leunde tegen de reling - er stonden tranen van angst in haar ogen.

‘Waar moet ik nu heen, mylord Dayer?’ snikte ze. ‘Mother Smolly zal wel niets meer van me willen weten.’

‘Ze zal je vergeven, Sarah, net zoals ik je allang vergeven heb. Ik zal eerst met haar spreken en dan ga je naar haar toe.’

Tom Summerland kwam hijgend met alle bagage aansjouwen.

‘Laten we zorgen dat we eindelijk aan land komen, sir! Iedereen is er al en wij doen alsof we nog driemaal de aarde rond willen varen! Ik ben misselijk van al dat water! Dat is eens op zee en nooit weer!’

Het huis van advocaat Summerland lag dicht bij de rivier en Tom bleef daar staan.

‘Wat doet u, sir, u gaat toch ook mee?’

‘Vanavond niet, Tom. Morgen kom ik jullie opzoeken. Maar mijn bagage zou ik graag hier laten - die kom ik later wel halen.’

Dayer ging met Sarah verder. De drukkerij waar ze langs kwamen, was nog verlicht. Hij wilde Marga verrassen en ging even naar binnen om een gedicht voor de ochtendkrant af te geven.

In het huis van de bankier was alles donker, maar bij mother Smolly brandde nog licht.

‘Ik ga niet naar binnen, sir, ik ben bang!’ zei Sarah.

‘Wacht dan in de gang tot je geroepen wordt!’

Hij belde en mother Smolly kwam zelf opendoen.

‘Wie... ? Mijn hemel, sir! Zie ik het goed?’

Van blijdschap liet ze bijna de lamp uit haar hand vallen.

‘U ziet het inderdaad goed, mijn beste mother Smolly. Hebt u de kamers intussen misschien aan iemand anders verhuurd?’

‘Aan iemand anders? Wat denkt u wel! Ik zou ze wel tien jaar voor u vrijgehouden hebben! Maar komt u toch binnen; u zult wel moe zijn van de reis!’

Ze bracht hem naar de huiskamer, waar ze vol verwachting tegenover hem ging zitten.

‘Hoe is het gegaan, sir? Hebt u hem gevonden? En hebt u Sarah gezien? Ik heb intussen verschillende meisjes gehad, maar ze bevielen me geen van allen.’

‘Ja, we hebben hem gevonden.’

‘Wat een geluk! En uw geld?’

‘Dat heb ik ook weer terug, evenals de vijftigduizend dollar van mister Olbers.’

Ze sloeg verbaasd de handen ineen. ‘Dat is fantastisch! Hoe hebt u dat klaargespeeld?’

Hij vertelde in het kort wat ze beleefd hadden. Toen hij tenslotte zei dat de tercerone buiten stond, sprong mother Smolly op en liep naar de gang. ‘Sarah!’

‘Ma'am!’

‘Zul je nooit meer bij me weglopen?’

‘Nooit meer!’ riep het meisje snikkend.

‘Kom dan hier en denk eraan dat het nergens zo goed is als bij mother Smolly!’

Toen ze even later weer bij Dayer in de kamer zat, vertelde ze hem dat Marga elke dag bij haar was geweest en altijd over hem had gesproken.

Met een gelukkig lachje op zijn gezicht luisterde hij naar haar en vroeg de volgende morgen zijn terugkomst nog te verzwijgen.

Daarna ging hij naar boven om van de slaap te genieten.

De zon stond al hoog aan de hemel toen hij ontwaakte. Aan de overkant stond de deur van het balkon open - Marga zat te handwerken en hij zag hoe vaak haar ogen naar zijn ramen dwaalden.

Nu kwam de bankier naar buiten met enkele kranten. Hij gaf haar er ook één en ze begonnen te lezen.

‘Wat is ze mooi!’ dacht Dayer.

Hij kleedde zich zo snel mogelijk aan, nam zijn verrekijker en ging achter de gordijnen staan. Hij zag dat er een diepe blos op haar wangen kwam, ze greep met haar hand naar het hart en plotseling wist ze dat hij teruggekomen was. In een oogwenk stond hij op het balkon en groette haar.

‘Papa!’ riep ze zo luid dat Dayer het hoorde. Ze hief haar arm op en wees naar de overkant.

Olbers keek op en sprong verbaasd overeind. ‘Sir - , kom hierheen, snel, snel!’

Dayer knikte en verliet het balkon. Aan de overkant kwamen vader en dochter hem al tegemoet.

‘Welkom, mister Dayer! Komt u toch gauw binnen! Hoe is het gegaan?’

Dayer ging met hen mee en haalde zijn portefeuille te voorschijn.

‘Wilt u deze papieren eens bekijken, mister Olbers?’

‘Ja, graag! Aha - mijn chèques en wissels! Hoe is het mogelijk! Marga, er is niets verloren, nog geen penny!’

‘Ik heb mijn geld ook weer terug. En leest u dit eens!’

De bankier wierp een blik op het papier, trok het hem uit de hand en ging ermee naar het raam.

Grants, concesiones... tien leguas! Mister Dayer, ‘t is ongelooflijk, dat is bijna een hele staat!’

‘Ja, inderdaad - en het kost me geen cent; ik heb het cadeau gekregen!’

‘Cadeau? Dat kan toch niet waar zijn!’

Dayer moest alles uitvoerig vertellen en Marga en haar vader luisterden ademloos toe. Toen hij uitgesproken was, stond Olbers op en greep zijn hand.

‘Mister Dayer, u bent niet alleen een dichter maar ook een prachtkerel! Marga, wie had dat kunnen denken toen we hem voor het eerst ontmoetten? Hoe moet ik u bedanken? Met geld kan ik het niet!’

Bij deze woorden stond Marga op. Ze was zo gelukkig door de terugkeer van haar geliefde dat ze haar vrouwelijke schroom overwon en naar Dayer toeging.

‘Papa, ik weet hoe we hem kunnen danken. Mag ik het u laten zien?’

‘Doe dat, m’n kind!’

Ze omarmde Dayer en kuste hem. ‘Zo, papa! Kan dit uw goedkeuring wegdragen?’

De bankier was zo beduusd dat hij vergat te antwoorden. Op dat ogenblik kwam Tom Summerland binnen.

‘Wie zou me bezoeken en is niet komen opdagen? Thuis is hij ook niet en daar... by Jove, die hebben elkaar gevonden! Dan is de oude trapper overbodig!’

Hij wilde er weer vandoor gaan, maar Olbers die intussen zijn tegenwoordigheid van geest had teruggekregen, greep hem bij de arm.

‘Blijf, mister Summerland! We hebben een verloving te vieren, op het ogenblik weliswaar alleen onder ons, maar dat hindert niet - het grote feest komt later wel.’

‘Verloving? Nu, mijn zegen hebben ze, mister Olbers. Die twee passen bij elkaar als Jacob bij Rachel waar hij veertien jaar voor moest werken, de maanden en dagen nog niet eens meegerekend. Dat is zo zeker als mijn pet!’...